Op woensdag 15 oktober vonden in de Tweede Kamer de stemmingen over de ‘’Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie’’ plaats. LTO voorzitter Ger Koopmans: ‘’Alhoewel enkele amendementen en moties minimale verlichting bieden, is de uitkomst van de stemming bedroevend.’’
Dit wetsvoorstel, inclusief de aangenomen amendementen, doet op geen enkele manier recht aan de grote bijdrage die de pluimvee- en varkenshouderij al geleverd hebben bij het terugdringen van de mestproductie via eerdere en bestaande beëindigingsregelingen en autonome ontwikkelingen. Veel Kamerleden gaven blijk van het feit dat er sprake is van disproportionaliteit en oneerlijkheid, maar tegelijkertijd kwam dit onvoldoende naar voren bij de aangenomen amendementen. Daarmee gaat de stemming voorbij aan het eigenlijke doel: de verbetering van de waterkwaliteit.
Restopgave en afroming
POV-voorzitter Linda Verriet: ‘’De varkenshouderij, zit al jaren onder haar huidige sectorplafond, levert vervolgens een enorme bijdrage via de bedrijfsbeëindigingsregelingen en is dan “beloond” met een fikse restopgave en afroming. Dit is onredelijk en disproportioneel. De restopgave en afroming hoort niet bij de varkenshouderij te liggen.’’
Voorzitter Kees de Jong van LTO-vakgroep Pluimveehouderij valt Linda Verriet bij: ‘’Inspanningen uit het verleden zijn door de minister en de kamer op deze manier ‘afgestraft’ met een flinke korting. Dat is een dodelijk signaal richting voorlopers.’’ De POV en LTO vakgroep Pluimveehouderij willen daarom nogmaals in gesprek met de minister over de invulling en uitwerking van dit wetsvoorstel, alsook de andere maatregelen uit de mestbrief van afgelopen september.
Aangenomen amendementen
In de berekening voor 2025 van de mestplafonds zijn de resultaten van het jaar 2023 gebruikt in plaats van verwachte productie in het lopende jaar, zoals ook de Raad van State adviseerde. Dit volgt uit het aangenomen amendement van Grinwis (CU) en Pierik (BBB) waarmee echter slechts een minimale verlichting is geboden aan de sector.
LTO is daarnaast teleurgesteld voor haar biologische leden over het feit dat biologische bedrijven niet vrijgesteld zijn van afroming bij de overgang van fosfaat- en dierenrechten. Biohuis voorzitter Pipie Smits-Van Oyen: “Wij denken dat de Kamer hiermee een kans mist door de oplossingen uit de biologische sector niet aan te grijpen.”
Het aangenomen amendement van Holman (NSC) is wat LTO betreft een goede zet, omdat deze recht doet aan de rol van Tweede Kamer en de minister. Het is namelijk van belang dat productieplafonds en afromingspercentages alleen in samenspraak en na een zorgvuldige afweging aangepast kunnen zijn.
Crisisaanpak ontbreekt
Eerder stelde LTO al dat een crisisaanpak voor de korte termijn ontbreekt. Om op korte termijn de overspannen mestmarkt te verlichten is het van belang de mestverwerkingscapaciteit op te schalen. Het is goed dat een ruime meerderheid in de Tweede Kamer instemde met de motie van Pierik (BBB) om de vergunningverlening hiertoe te versnellen.
RENURE
De minister zet zich in voor de toelating van RENURE en voor een nieuwe derogatie per 2026. Een meerderheid in de Tweede Kamer staat ook positief tegenover (de uitbreiding van) de toepassing van RENURE. De aangenomen motie van Vedder (CDA) en Holman (NSC) verzoekt de regering namelijk om de pilot mineralenconcentraat, die bijdraagt aan de inzet van kunstmestvervangers, per 1 januari 2025 te verlengen en te onderzoeken hoe de pilot kan zijn uitgebreid met RENURE-producten.
Deze voornemens zijn wat LTO betreft goede stappen die recht doen aan de vruchtbare Delta die Nederland is. Voor de korte termijn bieden deze veranderingen echter (nog steeds) onvoldoende houvast. Het aanpassen van de huidige derogatie door het afbouwpad te veranderen dan wel NV-gebieden terug te draaien of anders in te vullen zou voor 2025 en 2026 echt perspectief kunnen bieden.
Bron: LTO Nederland